Je observeert een andere trainer. Je gebruikt daarvoor de 4 inzichten:
1. Sporters moet stimuleren.
2. Trainingen moet structureren’.
3. Individueel aandacht moet geven.
4. De regie waar dat kan, over moet dragen naar de sporter.
Je geeft aan wat er goed ging in die training en wat jij zelf anders zou doen.